Gemeenschappelijke criteria
Hier lichten we de gemeenschappelijke criteria toe die in de verschillende statistieken van de RSZ worden gebruikt.
Kenmerken verbonden met de arbeidsprestatie
Het criterium van de hoedanigheid van de werknemer beperkt zich tot een onderscheid tussen arbeiders, bedienden en ambtenaren:
- Statutaire werknemers bij werkgevers naar publiek recht worden gerekend bij de ambtenaren.
- Statutaire werknemers bij werkgevers naar privaat recht worden gerekend bij de bedienden (alleen van toepassing vanaf het eerste kwartaal 2005).
- Contractuele werknemers in de overheidssector worden ingedeeld bij de arbeiders of bij de bedienden (afhankelijk van hun arbeidsovereenkomst). Dit geeft geen aanduiding over de kwalificaties (hulparbeiders, specialisten, geschoolden en kaderpersoneel).
Het type arbeidsprestatie verwijst naar de gemiddelde arbeidsduur van de prestaties. Er worden drie types onderscheiden:
- de voltijdse prestaties;
- de deeltijdse prestaties: prestaties van de werknemer die gemiddeld slechts een gedeelte presteert van de arbeidstijd van de referentiepersoon. Dat is een voltijdse werknemer in dezelfde onderneming, of bij gebrek daaraan in dezelfde sector, die dezelfde arbeid uitoefent als de betrokken werknemer;
- de prestaties als seizoenarbeider, interimwerknemer of gelegenheidswerknemer. Dit zijn tewerkstellingen onder de vorm van vaak meerdere opeenvolgende arbeidsrelaties van korte duur;
- seizoensarbeid: korte arbeidsperiodes, hetzij door de seizoengebonden aard van het werk, hetzij door de noodzaak van de ondernemingen waarin men beroep doet op versterking tijdens bepaalde perioden van het jaar.
- interimarbeid: wanneer werknemers door een erkend uitzendbureau ter beschikking van een gebruiker worden gesteld;
- gelegenheidsarbeid: in de land- en tuinbouwsector en de horeca gelden specifieke systemen voor de werknemers in het kader van ‘flexi-jobs’ en werknemers met gelimiteerde prestaties.
Het type arbeidsprestatie wordt afgeleid uit de aanduiding van het type contract (voltijds of deeltijds) dat door de werkgever wordt vermeld en de eventuele vermelding van seizoenarbeid, gelimiteerde prestaties of de toepassing van de bijzondere regelingen voor uitzendarbeid, gelegenheidswerknemers en flexi-jobs. Van de werkgever wordt verwacht dat voor deeltijdse werknemers, seizoenarbeiders, interimwerknemers en werknemers met gelimiteerde prestaties ook het gemiddeld aantal uren per week en het wekelijkse aantal uren van de referentiepersoon vermeld worden.
De arbeidsduur wordt berekend als verhouding van het gemiddeld aantal uren van de werknemer ten opzichte van het gemiddeld aantal uren per week van de referentiepersoon. De arbeidsduur wordt uitgedrukt als percentage van een voltijdse prestatie.
Voor ‘gemengde’ arbeidsprestaties, dat zijn prestaties van eenzelfde werknemer bij eenzelfde werkgever die uit een periode van deeltijdse tewerkstelling en een periode van voltijdse tewerkstelling bestaan, wordt het type arbeidsprestatie en de arbeidsduur bepaald op basis van de laatste periode.
De indeling naar sectorgroep gebeurt op basis van het paritair comité. Hier geldt het principe dat nevenactiviteiten de hoofdactiviteit volgen. Dit betekent dat wanneer een onderneming verschillende activiteiten heeft die onder verschillende paritaire comités zouden kunnen vallen, de belangrijkste activiteit bepalend is voor het kiezen van een paritair comité.
Er zijn wel belangrijke uitzonderingen, bijvoorbeeld:
- er worden meerdere paritaire comités toegekend als er verschillende paritaire comités bestaan voor arbeiders en bedienden. Het paritair comité hangt dus niet enkel af van de economische activiteit van de werkgever, maar ook van de aard van de arbeidsprestaties van de werknemer.
- Eenzelfde paritair comité kan bedrijven omvatten uit zowel de secundaire sector (productiebedrijven) als uit de tertiaire sector (bv. groothandel).
- Er zijn bepaalde eigenaardigheden die verband houden met de evolutie van de technologie. Zo horen bijvoorbeeld fabrikanten van PVC-raamkozijnen bij een paritair comité voor de vervaardiging van metaal en niet van kunststof, omdat zij vroeger met soortgelijke technieken aluminium kozijnen vervaardigden en PVC-kozijnen versterkt zijn met metalen profielen.
In tegenstelling tot de economische activiteit is de bepaling van het paritair comité de verantwoordelijkheid van de werkgever.
De toekenning van een paritair comité kan in bepaalde gevallen aanleiding geven tot sociaal shoppen. Bijvoorbeeld, een groothandel die onterecht het ‘paritair comité voor het vervoer en de logistiek’ hanteert om chauffeurs eigen goederen te laten vervoeren, terwijl dit paritair comité bestemd is voor wegvervoer voor derden.
De RSZ voert geen eenzijdige correcties door en de indeling in sectorgroepen wordt volledig gebaseerd op de door de werkgever vermelde paritaire comités.
Het dagloon is een afgeleid gegeven, berekend op basis van de normale bruto bezoldiging, die als basis dient voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen. In deze berekening houdt men enkel rekening met de bezoldigingen die rechtstreeks verband houden met de arbeidsprestaties uitgedrukt in bezoldigde dagen en/of bezoldigde uren. Er wordt geen rekening gehouden met het dubbel vakantiegeld, noch met premies, winstdeelnemingen, dertiende maand, gratificaties of gelijkaardige voordelen, noch met ontslagvergoedingen. Voor de voltijdse werknemers wordt de totale bruto bezoldiging zoals hierboven omschreven, gedeeld door het aantal bezoldigde dagen. Voor de deeltijdse prestaties wordt het gelijkaardig berekend uurloon vermenigvuldigd met 7,6 (7u36) wat overeenkomt met het dagloon in geval van voltijdse prestaties, rekening houdend met een gebruikelijke arbeidsduur van 38 uur per week. De verdeling naar dagloon gebeurt volgens loonschijven met de volgende grensbedragen: € 50, € 60, € 70, € 80, € 90, € 100, € 110, € 125, € 150, € 200 en € 250. Er is een klasse “onbekend” voorzien voor die prestaties waarvoor er geen bezoldigingen zijn geweest (omdat bijv. enkel gelijkgestelde prestaties zijn aangegeven).
Werknemerskenmerken
Algemeen
Het gebruik van het identificatienummer van de sociale zekerheid biedt de mogelijkheid om kenmerken eigen aan de persoon te koppelen aan de arbeidsovereenkomst die hij uitvoert. In deze statistieken worden de kenmerken leeftijd, geslacht en hoofdverblijfplaats gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de rijksregistergegevens en de aanvullende KSZ-registers. Als de gegevens ontbreken die de leeftijd of de hoofdverblijfplaats bepalen, of als de gegevens aanleiding geven tot abnormale waarden, worden de werknemers in een onbekende zone ondergebracht. Voor het geslacht is het aantal onbekenden zo beperkt (minder dan 50), dat er gekozen werd om geen aparte klasse op te nemen en de onbekenden random te verdelen.
De leeftijd is deze die bereikt wordt op de laatste dag van het kwartaal.
De hoofdverblijfplaats betreft de hoofdverblijfplaats van de werknemer zoals die op het einde van het kwartaal geldig is. Werknemers die hun hoofdverblijfplaats in het buitenland hebben, worden ingedeeld in ‘woonachtig in de ons omringende landen’ of ‘woonachtig in andere landen’. De werknemers voor wie geen gegevens gekend zijn worden opgenomen in de klasse “onbekend”. Het betreft hier vaak werknemers die maar voor korte tijd in België zijn tewerkgesteld maar toch onder de Belgische sociale zekerheid vallen (bijv. gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw). Ter herinnering: de werknemers die in het kader van een detachering in België werken, zijn niet in de RSZ-tewerkstellingsstatistieken opgenomen. (meer info hierover is terug te vinden op de pagina “Internationale betrekkingen”).
Beschikt de RSZ over gegevens over buitenlandse werknemers?
Deze vraag beantwoorden we vaak met een tegenvraag: wat verstaat u onder buitenlandse werknemers?
Inkomende grensarbeid kan geraamd worden op basis van de woonplaatsgegevens. Het betreft dan voornamelijk de inwoners van de buurlanden. De RSZ beschikt echter niet over de nodige gegevens om in te schatten of deze werknemers op regelmatige basis de woonwerk-verplaatsing maken. Werknemers die vanuit het buitenland naar België komen om een job uit te oefenen en daarvoor enige tijd in België verblijven, worden geacht zich in te schrijven bij een Belgische gemeente en worden dus niet apart opgenomen. Voor velen onder hen (bijv. de seizoenarbeiders in land- en tuinbouw) zijn geen gegevens over woonplaats beschikbaar, zij komen in de klasse onbekend terecht.
De nationaliteit van de werknemer is niet aanwezig in de RSZ-bestanden. De nationaliteit is echter ook geen indicator voor arbeidsmigratie. Veel Belgische inwoners met een andere nationaliteit zijn immers in België geboren en opgegroeid. Voor studies over de arbeidsmarkt wordt daarom niet zozeer naar de nationaliteit gekeken, maar eerder naar de herkomst. De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg heeft in samenwerking met het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid nationaliteits- en herkomstindicatoren opgesteld. Voor meer informatie en gegevens gelinkt aan nationaliteit (die dus niet verward mogen worden met grensarbeids- of gegevens over detacheringen) kunnen we daarom doorverwijzen naar de publicatie hierover van de federale overheidsinstelling.
Werkgeverskenmerken
De kenmerken ‘eigen aan de werkgever’ gaan over de werkgever als juridische entiteit, zoals gedefinieerd voor de toepassing van de sociale zekerheid, en dus niet op de vestigingseenheid waar de werknemer is tewerkgesteld.
De geografische indeling naar hoofdzetel van de werkgever gebeurt op basis van het bestuurlijk arrondissement van de voornaamste uitbatingszetel van de onderneming, namelijk deze met de meeste werknemers. Het gaat hier dus niet om de sociale zetel van de onderneming.
De dimensie van de werkgever hangt af van het totaal aantal arbeidsplaatsen. Zo zijn er negen klassen in stijgende volgorde voorzien. Zij omvatten de werkgevers met respectievelijk:
- minder dan 5 werknemers,
- 5 t.e.m. 9 werknemers,
- 10 t.e.m. 19 werknemers,
- 20 t.e.m. 49 werknemers,
- 50 t.e.m. 99 werknemers,
- 100 t.e.m. 199 werknemers,
- 200 t.e.m. 499 werknemers,
- 500 t.e.m. 999 werknemers en
- 1.000 of meer werknemers in dienst.
De sector maakt het onderscheid tussen de privésector enerzijds en de overheidssector anderzijds. De indelingscriteria die hier gebruikt worden zijn deze die traditioneel gehanteerd worden in de statistieken van de RSZ. De opsplitsing tussen privé- en overheidssector is soms zeer delicaat: een evolutie vastgesteld in een sector is niet noodzakelijk te wijten aan fluctuaties van het personeel, maar kan ook het gevolg zijn van het overgaan van werkgevers naar een andere sector (onder meer door privatiseringen).
De economische activiteit betreft de hoofdactiviteit van de werkgever (de activiteit overeenkomstig het grootste omzetcijfer, of bij gebrek daaraan, de activiteit waaraan het grootste aantal werknemers deelneemt). De indeling gebeurt op basis van de algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Gemeenschap: de NACE-Bel.
Over de NACE-Bel 2008 (Nace rev. 2)
Algemeen
Om in de statistische gegevens de economische activiteit van de ondernemingen (of van hun lokale vestigingen) te kunnen preciseren baseert de RSZ zich op de NACE-code aangepast aan de Belgische noden. De RSZ kent de NACE-codes toe volgens de richtlijnen van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (voorheen gekend als NIS, Nationaal Instituut voor Statistiek).
Raadpleeg de gedetailleerde bedrijfsindeling op de website van de Algemene Directie Statistiek en economische Informatie (ADSEI).
Op het moment van de identificatie van de werkgever bij de RSZ wordt hem een NACE-code toegekend op basis van een beschrijving van de hoofdactiviteit die de onderneming/werkgever hem heeft meegedeeld in zijn aanvraag. Deze NACE-code wordt vervolgens ingevoerd in het werkgeversregister en in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO).
Soms is de meegedeelde beschrijving van de activiteit onvoldoende om de NACE-code te bepalen. In dit geval kunnen de website van de werkgever of de gegevens die in de Gouden Gids staan, de statuten of andere informatiebronnen ook helpen bij de beste keuze van de NACE-code.
Als het bedrijf meerdere activiteiten uitvoert, wordt een enkele NACE-code toegekend voor de hoofdactiviteit van het bedrijf: de activiteit die overeenkomt met de hoogste omzet of, bij gebreke daarvan, de activiteit die het grootste aantal werknemers bezet.
Ten slotte wordt er ook gekeken naar mogelijke wijziging van de NACE-code van de werkgever in geval van fusie, splitsing of overname van een werkgever door een andere.
Enkele bijzonderheden:
- Uitzendkrachten kan men terugvinden onder het classificatiecriterium van het interimagentschap, en niet bij dat van de werkgevers die uitzendkrachten inschakelen. Zowel de uitzendkrachten als het administratief personeel van het agentschap zelf zijn opgenomen in de rubriek ‘N. Administratieve en ondersteunende diensten’.
- ACTIRIS(vroeger BGDA) en het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie (VSAWSE) treden op als werkgever voor bepaalde werknemers. Dit om verplichtingen tegenover de sociale zekerheid te vervullen. Ze doen dit als ‘derde betalende’. Het gaat hier om werknemers uit het ‘derde arbeidscircuit’. Die worden in de privésector opgenomen onder de sectie ‘N. Administratieve en ondersteunende diensten’, in het bijzonder de sub-sectie ‘Terbeschikkingstelling van personeel’.
- De sectie ‘O. Openbaar Bestuur’ in de privésector bevat hoofdzakelijk gegevens in verband met privé-instellingen die zich bezighouden met de verplichte sociale verzekering (ziekenfondsen, gemeenschappelijke kassen tegen arbeidsongevallen, ...).
- De statistiek naar vestigingseenheid (verdeling van de arbeidsplaatsen naar plaats van tewerkstelling) gebeurt op basis van de hoofdactiviteit van de vestigingseenheid en niet deze van de onderneming waartoe de vestigingseenheid behoort.
Vestigingseenheden
Voor wat de vestigingseenheden betreft is er bij de RSZ geen inschrijvingsprocedure. Het overgrote deel van de vestigingseenheden wordt bij KBO ingeschreven door ondernemingsloketten die op dat moment zelf één of meerdere hoofdactiviteiten vermelden. In de praktijk zal er daarom op niveau van de vestigingseenheid niet steeds een RSZ-NACE-code in KBO aanwezig zijn. Recent door de ondernemingsloketten gecreëerde vestigingseenheden zijn door ons immers nog niet gekend. Het komt ook voor dat deze nace-code niet steeds de specifieke activiteit van de vestiging bevat, maar wel de hoofdactiviteit van de Onderneming. De detailinformatie is niet steeds terug te vinden.
De RSZ probeert ook voor elke vestigingseenheid één hoofdactiviteit toe te kennen, deze wordt ook in KBO ingebracht. Dit is nodig om de statistieken te kunnen opmaken die gebaseerd zijn op het vestigingsniveau (gedecentraliseerde statistieken). Zo kunnen we de tewerkstelling van een vestiging niet allen koppelen aan de plaats van die vestiging maar ook aan de activiteit van die vestiging.
Bijzonderheden
Als een werkgever vaststelt dat de toegekende NACE-code (op werkgeversniveau en /of op vestigingsniveau) niet overeenstemt met de werkelijkheid, kan hij een schriftelijk verzoek indienen bij de Directie Statistiek van de RSZ (e-mail: stat.cod@rsz.fgov.be) die de gevraagde wijziging kan aanvaarden of weigeren op basis dezelfde regels die hierboven vermeld zijn. De aanvrager wordt uiteraard altijd op de hoogte gebracht van de genomen beslissing.
De toekenning van deze codes verschaft geen rechten noch verplichtingen aan de ondernemingen:
- Als derden, particuliere instellingen of overheidsinstanties de door de RSZ toegekende NACE-code van bedrijven gebruiken om de afbakening van hun regelgeving te bepalen, nemen ze de volledige verantwoordelijkheid en kunnen ze de RSZ niet aansprakelijk stellen.
- Daarnaast kan van de RSZ niet verlangd worden om activiteitscodes in functie hiervan te wijzigen.
- Aan vragen tot wijziging van een activiteitscode enkel in functie van reglementaire bepalingen, zal dan ook geen gevolg gegeven worden.
Andere administraties kunnen ook Nace-codes toekennen die al of niet opgenomen worden in KBO.
- Zoals hierboven al vermeld kennen de ondernemingsloketten activiteitscodes toe voor de activiteiten die de handelsondernemingen uitoefenen in hun vestigingen. Er kunnen meerdere hoofd- en nevenactiviteiten zijn per vestiging. Er worden geen activiteiten toegekend op niveau van de onderneming. Sommigen worden gebruikt voor de toegang tot bepaalde beroepsactiviteiten (beroepsbekwaamheden).
- De BTW-administratie kent activiteitscodes toe op niveau van de onderneming (niet op vestiging) maar enkel voor de actviteiten die onderworpen zijn aan BTW. Dit kan voor ondernemingen in de non-profitsector die voor een neven-activiteit BTW-plichtig zijn soms rare resultaten geven.
- Het Instituut Nationale Rekeningen (Statbel, Nationale Bank, Federaal Planbureau) kennen ook Nace-codes toe in het kader van hun statistische missie. Voor ondernemingen die werkgever zijn nemen ze in de overgrote meerderheid van de gevallen de code van de RSZ over. De code die zij toekennen zijn echter geen publiek gegeven in KBO.
Enkele historische opmerkingen
De NACE-Bel-nomenclatuur (NACE-Bel 2008 of NACE Rev. 2) sluit aan bij de veranderende economische realiteit. De statistieken vanaf 2008 volgen de nieuwe nomenclatuur. De statistieken voor de voorgaande jaren blijven bestaan volgens de oude nomenclatuur. Door de invoering van de nieuwe nomenclatuur ontstond er onvermijdelijk een tijdsbreuk in de tijdreeksen. Daarom werden bepaalde statistieken voor 2007 opnieuw aangemaakt op basis van de nieuwe toegekende NACE-codes. U zal dus in sommige archieven tweemaal gegevens voor 2008 terugvinden.
De tijdsbreuk als gevolg van de invoering van de DmfA
De invoering van de DmfA had een aantal gevolgen voor het aantal tewerkgestelde werknemers bij de RSZ. Raadpleeg de belangrijkste wijzigingen in de bijlagetabellen in Excel van de brochure ‘loontrekkende tewerkstelling 2003’ – ‘Methodologie en nieuwigheden’ naar aanleiding van de invoering van de DmfA.
Verband tussen NACE-Bel-code, paritair comité en werkgeverscategorie
De NACE-Bel-code, het paritair comité (PC) en de werkgeverscategorie houden verband met elkaar. Maar dat verband is niet altijd eenduidig, omdat elk van de drie indelingen een eigen logica volgt. Daarom is het riskant om bijvoorbeeld het paritair comité af te leiden uit de NACE-Bel-code of de werkgeverscategorie, enz.
Verband tussen NACE-Bel en paritair comité
Het paritair comité geeft vooral de arbeidsverhouding weer tussen een onderneming en een werknemer, en niet zozeer de activiteit van die onderneming, zoals de NACE-Bel. Toch bepaalt ook de activiteit van een onderneming tot welk paritair comité ze behoort. Het grote verschil in het kader van de statistieken situeert zich op twee niveaus:
- De toekenning van het paritair comité vloeit voort uit sectoraal overleg tussen de partners (werkgevers en werknemers) en het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om een paritair comité te bepalen. De NACE-Bel-code wordt door de RSZ toegekend en dient enkel voor statistische doeleinden (socio-economisch onderzoek).
- Soms kan een werkgever meer dan een paritair comité hebben, bijvoorbeeld een voor de arbeiders en een voor de bedienden. Maar, de RSZ kent maar één NACE-Bel-code toe per werkgever, die van de belangrijkste activiteit.
Verband tussen NACE-Bel en de werkgeverscategorie
De toekenning van een werkgeverscategorie komt niet altijd overeen met de activiteit van de werkgever.
De werkgeverscategorie bepaalt:
- hoeveel de werkgever moet bijdragen aan een of meerdere takken van de sociale zekerheid, of,
- hoeveel de werkgever moet bijdragen voor bepaalde bijzondere bijdragen, die in de meeste gevallen buiten de sociale zekerheid in enge zin vallen.
In de overheidssector is het verband met de activiteit vaag. Vaak bepaalt de aard van de instelling welke bijdragepercentages gelden, bijvoorbeeld FOD, Rijksdienst…. Afhankelijk van de vraag of werknemers al dan niet onder de bedrijfsongevallenregeling van de overheidssector vallen en of contractuelen hun vakantiegeld van de RJV ontvangen, kan er nog wat variatie zijn. Historische redenen verklaren soms het naast elkaar bestaan van verschillende categorieën voor een werkgever. Bijvoorbeeld: onderwijzers ten laste van de gemeenschappen versus personeel van de gemeenschapsadministraties, fusies van organisaties met handhaving van reeds bestaande statuten…
In de privésector is het verband met de activiteitveel nauwer. Dat komt omdat er in dit geval een groter verband is met de paritaire comités. De sociale fondsen die zij oprichten kennen voordelen toe aan de werknemers die eronder vallen. Het gaat bijvoorbeeld om opleiding, aanvullende werkloosheidsuitkeringen, premies….
Deze sociale fondsen heffen bijdragen voor de financiering van deze voordelen. De RSZ kan instaan voor de inning van die bijdragen, en creëert daarvoor één of meer werkgeverscategorieën. Soms zijn werkgevers vrijgesteld van de betaling van bijdragen die horen bij hun paritair comité, omdat zij zelf de voordelen aan de werknemers toekennen. In dat geval kent de RSZ hen die bepaalde werkgeverscategorie niet toe omdat de RSZ hier niets voor int.