Tewerkstelling van studenten met een studentencontract
Eerste kwartaal 2024
Periodiciteit: Kwartaal
Laatste updates: 31/10/2024
Studenten kunnen tijdens hun studie werken en daarbij zijn verschillende arbeidsverhouding met de werkgever mogelijk. Het type arbeidsverhouding heeft gevolgen voor de mate waarin de arbeidsprestaties onderworpen zijn aan de sociale zekerheid. Zo kunnen studenten stage lopen, een opleiding volgen volgens het principe van alternerend leren of een studentenjob uitoefenen met een studentencontract.
In de statistieken die we hier voorstellen, beperken we ons tot de tewerkstelling van studenten met een studentencontact. Voor meer informatie over stages en alternerend leren verwijzen we naar de instructies voor de werkgever.
Het specifieke type van studentenarbeid dat we hier bespreken is, in principe, beperkt tot 475 uren per jaar, maar voor 2023 en 2024 werd dit uitgebreid tot 600 uren per jaar. Dat type van studentenarbeid is bovendien vrijgesteld van sociale zekerheidsbijdragen. Er dient enkel een solidariteitsbijdrage betaald te worden die deels ten laste is van de werkgever en deels van de student. De werkgever is daarenboven ook nog een bijdrage voor het Asbestfonds verschuldigd. De geldende percentages zijn terug te vinden in de instructies voor de werkgever en op de webpagina student@work.
Een vernieuwde methodologie die werd ontwikkeld om statistieken rond bijzondere types van tewerkstelling (Flexijobs, extra’s in Horeca en in land- en tuinbouw, tewerkstelling met dienstencheques, studentenarbeid…) te kunnen publiceren, zijn de aanleiding geweest om dit gedeelte van het statistisch aanbod te herwerken. De bestanden zoals die gepubliceerd werden tot 2023, volgens de klassieke methodologie, zijn nog steeds beschikbaar op de archiefpagina.
Op deze plaats kan u de meest recente gegevens vinden met betrekking tot de studentenjobs. Een eerste paragraaf bevat een bondig overzicht van de globale evolutie van het aantal studentenjobs, het aantal tewerkgestelde studenten en het arbeidsvolume in bezoldigde uren vanaf 2017. Daarna wordt ingezoomd op de vergelijking van de situatie in het meest recente kwartaal met het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar.
Download hier de ruwe data die als basis dienen voor onze statistieken.
Evolutie studentenarbeid vanaf 2017
Een eerste grafiek geeft de evolutie weer van het aantal studentenjobs, het aantal tewerkgestelde studenten en het arbeidsvolume in bezoldigde uren (x 100).
De grafiek toont dat de studentenarbeid sterk fluctueert van trimester tot trimester met een piek in het derde kwartaal, in aantallen studenten en studentenjobs, en nog meer in aantal uren. Dat is niet onlogisch gezien de zomervakantie in dat trimester valt.
Ook de Covid-lockdowns zijn duidelijk zichtbaar op de grafiek en de sterke groei die er op volgt. De groei van de studentenarbeid is aanwezig in de zomermaanden maar is nog sterker is in de overige kwartalen.
Analyse van de studentenjobs voor het eerste kwartaal 2024
Kerncijfers
Grafiek 2a toont dat het aantal tewerkgestelde studenten en het aantal studentenjobs toenam in het eerste kwartaal van 2024 in vergelijking met dezelfde periode een jaar eerder. Zo nam het aantal tewerkgestelde studenten met 6% toe en het aantal studentenjobs met 6,6%. Grafiek 2b toont dat ook het arbeidsvolume in bezoldigde uren stijgt en dat met 9,5%.
Welke werkgevers doen beroep op studentenarbeid?
In wat volgt, maken we een onderscheid tussen activiteitstakken die in het eerste kwartaal van 2024 meer dan 10.000 studenten tewerkstelden - de 'Big Five' en de activiteitstakken die (nog) niet aan die aantallen komen. Die opsplitsing is niet alleen informatief. Ze verhoogt ook de leesbaarheid van onze grafieken.
Omwille van de belangrijke rol die de uitzendondernemingen spelen binnen de studententewerkstelling, wordt de interimsector apart vermeld. Deze studententewerkstelling wordt wel uitgeoefend in de andere activiteitsectoren, maar de data met betrekking tot de gebruikers van studentenarbeid via uitzendondernemingen laten niet toe om een éénduidige verdeling te maken naar kenmerken van de gebruikende onderneming.
Om van start te gaan, plaatst grafiek 3a de 'Big Five' in perspectief. Zo vat de grafiek de onderlinge verhoudingen van de 'Big Five' samen naar het aandeel tewerkgestelde studenten, studentenjobs en arbeidsvolume in gepresteerde uren. Die verhoudingen worden ook in perspectief geplaatst ten opzichte van de restcategorie waarop dieper wordt ingegaan in grafiek 3c. De grafiek maakt het overgewicht van de interimsector onmiddellijk duidelijk. Meer dan 1 op 3 studentenjobs wordt aangegeven door een uitzendonderneming.
Grafieken 3b en 3c vergelijken het aantal studentenjobs, aantal tewerkgestelde studenten en het arbeidsvolume in bezoldigde uren per activiteitstak in het eerste kwartaal van 2024 met de situatie in het eerste kwartaal van 2023.
Bij de 'Big Five', weergegeven in bovenstaande grafiek zien we een toename van het aantal tewerkgestelde studenten, het aantal studentenjobs en het aantal gepresteerde uren in het eerste kwartaal van 2024 ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder.
Grafiek 3c daarentegen bevat zowel stijgers als dalers. Zo daalt de studentenarbeid in de bouwnijverheid, de informatie- en communicatiesector, de financiële sector, en dat voor wat betreft het aantal tewerkgestelde studenten, het aantal studentenjobs en het aantal gepresteerde uren.
Ook in het onderwijs daalt zowel het aantal tewerkgestelde studenten als het aantal studentenjobs, maar het aantal uren gepresteerd door studenten neemt wel licht toe in het eerste kwartaal van 2024 in vergelijking met dezelfde periode een jaar eerder.
De meeste andere activiteitstakken laten een stijging optekenen.
Vindt studentenarbeid voornamelijk plaats bij grote of kleine ondernemingen?
Grafiek 4a geeft zowel het aandeel tewerkgestelde studenten als hun arbeidsvolume in gewerkte uren weer naar de dimensieklasse van de werkgever gebaseerd op het aantal gewone werknemers. Een derde taartdiagram geeft het aandeel werkgevers weer per dimensieklasse.
In het eerste kwartaal van 2024 is 40,4% van de jobstudenten tewerkgesteld bij ondernemingen die 1.000 of meer werknemers in dienst hebben. Daar wordt bovendien ook 37,9% van het arbeidsvolume gepresteerd. Het gaat wel om slechts 0,5% van alle ondernemingen die studenten tewerkstellen. Binnen de groep van grootste ondernemingen zijn het vooral de uitzendondernemingen die een groot aandeel hebben in de studentenarbeid (70,8% van de jobstudenten in de ondernemingen met meer dan 1.000 werknemers).
Aan de andere kant merken we ook dat 7,8% van de werkgevers enkel jobstudenten tewerkstellen (die met andere woorden niemand in dienst hebben binnen de klassieke tewerkstellingsvormen). 1,9% van de tewerkgestelde studenten - goed voor 2% van het arbeidsvolume in gewerkte uren - is bij hen aan de slag in het eerste kwartaal van 2024. Ook die verhoudingen zijn vergelijkbaar in het eerste kwartaal van 2023.
Intensiteit van het gebruik van studentenarbeid
In grafiek 4b kijken we niet naar de dimensieklasse die werkgevers indeelt op basis van vaste personeel, maar wel in klassen op basis van het aantal jobstudenten die ze tewerkstellen. We gebruiken met andere woorden specifieke dimensieklassen voor jobstudenten die aangeven in welke mate deze werkgevers gebruik maken van studentenarbeid.
De grafiek toont aan dat slechts 0,1% van die werkgevers 1.000 of meer jobstudenten in dienst hebben tijdens het eerste kwartaal van 2024. 37,3% van de tewerkgestelde studenten werkt bij één van die ondernemingen en ze vertegenwoordigen 34,2% van het arbeidsvolume in gewerkte uren. Die verhoudingen zijn vergelijkbaar met de situatie in het eerste kwartaal een jaar eerder.
Het is ook hier belangrijk om op te merken dat 74,6% van die ondernemingen met meer dan 1.000 jobstudenten, uitzendondernemingen zijn. Zij zijn bovendien goed voor 82,2% van de jobstudenten die in de ondernemingen met de specifieke dimensieklasse 9 tewerkgesteld zijn tijdens het eerste kwartaal van 2024. In het eerste kwartaal van 2023 zijn die verhoudingen vergelijkbaar.
Het grootste deel van de werkgevers stelt in het eerste kwartaal van 2024 minder dan 5 jobstudenten tewerk en dat was ook het geval in het eerste kwartaal van 2023.
Het profiel van de jobstudent
Wie zit er nu achter die cijfers? Dat proberen we hier te achterhalen door het profiel van de jobstudent te schetsen. De focus ligt hier op het aantal tewerkgestelde jobstudenten.
Aantal jobstudenten naar leeftijd en geslacht
Grafiek 5 geeft het aantal tewerkgestelde jobstudenten weer naar leeftijd en geslacht en toont aan dat de 18 tot 21 jarigen de grootste groep uitmaken, maar ook dat de 15 tot 17 jarigen en de 22 tot 24 jarigen goed vertegenwoordigd zijn in de populatie jobstudenten.
Ten opzichte van het eerste kwartaal in 2023 nemen hun aantallen nog toe en dat zowel voor wat betreft de vrouwelijke als de mannelijke jobstudenten.
De grafiek toont ook dat meer vrouwen dan mannen voor een studentenjob kiezen in de leeftijdscategorieën onder de 30 jaar. Die verhouding blijft stabiel in het eerste kwartaal van 2024 ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder.
Aantal tewerkgestelde studenten naar woonplaats van de student
Grafiek 6a toont het aandeel jobstudenten (naar woonplaats) in verhouding tot het totaal aantal tewerkgestelde werknemers per arrondissement. Uit de grafiek blijkt dat er wel wat variatie bestaat tussen de verschillende arrondissementen. . Een hoger/lager percentage kan zowel een indicatie zijn dat er meer/minder jongeren actief zijn als jobstudent (de teller), als het gevolg zijn van het gegeven dat een arrondissement relatief gezien minder/meer loontrekkende werknemers telt (noemer).
Het hoogste percentage jobstudenten op het totaal aantal tewerkgestelde werknemers vinden we in het eerste kwartaal van 2024 in het arrondissement Aarlen en bedraagt 13,4%. Het arrondissement Thuin laat het laagste percentage optekenen (5,4%). Het aandeel jobstudenten in de andere arrondissementen ligt tussen deze twee waarden in.
In het eerste kwartaal van 2023 liggen de cijfers in dezelfde lijn. Ook hier spant het arrondissement Aarlen de kroon met 12,8% en zijn de arrondissementen Thuin en Philippeville de hekkensluiters met 5,2 %. We benadrukken dat het hier gaat over de verdeling naar woonplaats van de jobstudenten. De grafiek zegt dus niets over de plaats waar de studentenjob wordt uitgeoefend.
Grafiek 6b toont de evolutie van het aantal jobstudenten wanneer we het eerste kwartaal van 2024 vergelijken met hetzelfde kwartaal een jaar eerder en dat in vergelijking met de nationale gemiddelde stijging van 6%.
De groentinten geven op het kaartje aan dat de procentuele stijging hoger is dan het nationale gemiddelde. Hoe donkerder groen, hoe hoger de procentuele stijging. Het nationale gemiddelde wordt op het kaartje afgebeeld in gebroken wit. De roodtinten geven een arrondissementele stijging aan die lager is dan het nationale gemiddelde. Hoe roder, hoe lager de procentuele stijging.
De grafiek toont dat het aantal jobstudenten (naar woonplaats) in alle arrondissementen toenam, maar ook dat vooral heel wat Waalse arrondissementen een relatief sterke stijging kenden. Zowel het arrondissement Philippeville als het arrondissement Neufchâteau kennen de sterkste stijging met een toename van 11,8%. Maar ook het arrondissement met de beperktste toename bevindt zich in Wallonië. Het gaat om Verviers met een toename van 2,5%.
Evolutie van de populatie jobstudenten per activiteitstak
Evolutie jobstudenten naar activiteitstak en geslacht
Tabel 1 toont de verdeling van het aantal jobstudenten per geslacht over de verschillende activiteitstakken voor het eerste kwartaal van 2024, vergeleken met dezelfde periode een jaar eerder.
Uitgezonderd de bouwnijverheid, de informatie- en communicatiesector, de financiële sector, het onderwijs en de sector van het huishoudpersoneel laten de verschillende activiteitstakken een stijging optekenen voor wat betreft het aantal tewerkgestelde studenten tijdens het eerste kwartaal van 2024 in vergelijking met dezelfde periode een jaar eerder.
Wanneer we focussen op de opdeling naar geslacht zijn er echter wel wat verschillen merkbaar. Zo stijgt het aantal jobstudenten in de industrie en in de productie en distributie van electriciteit en gas, maar het aantal vrouwelijke jobstudenten neem in deze activiteitstakken af ten opzichte van de situatie in het eerste kwartaal van 2023. Dat is ook het geval voor de winning van delfstoffen waar het totaal aantal jobstudenten echter constant blijft.
Binnen de bouwnijverheid en de informatie- en communicatiesector merken we dan weer een lichte stijging van het aantal vrouwelijke jobstudenten ondanks de daling van het totaal aantal jobstudenten. Ook in het onderwijs neemt het totaal aantal jobstudenten af, maar daar stijgt het aantal mannelijke jobstudenten licht.
Evolutie jobstudenten naar activiteitstak en leeftijdsklasse
Tabel 2 toont de verdeling van het aantal jobstudenten naar leeftijdsklasse over de verschillende activiteitstakken voor het eerste kwartaal van 2024, vergeleken met dezelfde periode een jaar eerder.
Wanneer studenten tijdens hun studie werken, zijn diverse arbeidsverhoudingen met de werkgever mogelijk:
- soms zijn hun arbeidsprestaties onderworpen aan het volledig stelsel van de sociale zekerheid,
- in andere gevallen is er een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid,
- voor bepaalde groepen is de onderwerping aan de sociale zekerheid dan weer niet vereist.
Studenten kunnen stage lopen, een opleiding volgen volgens het principe van alternerend leren of een studentenjob uitoefenen met een studentenovereenkomst. Voor stages en alternerend leren verwijzen we naar de instructies voor de werkgever. In wat volgt beperken we ons tot het voorwerp van de statistieken op deze pagina: studentenarbeid met een studentenovereenkomst.
De arbeidsovereenkomst voor studenten: wettelijk kader
De arbeidsovereenkomst voor studenten is een verplicht sociaal document. De wet inzake arbeidsovereenkomsten bepaalt de aard van de arbeidsbetrekking met de werkgever en voorziet een aantal bijzondere bepalingen, onder meer voor nachtarbeid en verboden activiteiten. Arbeidsovereenkomsten kunnen gelden voor arbeiders, bedienden, dienstbodes of handelsvertegenwoordigers. Er bestaan ook arbeidsovereenkomsten voor studenten. Die bevatten naast de algemene regels die ook op gewone contracten van toepassing zijn, specifieke regels voor dit soort contracten.
Elke tewerkstelling van een student is in principe onderworpen aan de sociale zekerheid, waarbij zowel werkgever als werknemer bijdragen betalen. Er zijn wel enkele uitzonderingen. Sommige gelden voor alle werknemers en andere enkel voor studenten. Deze uitzonderingen slaan op:
- werknemers (dus ook studenten) die occasionele arbeid verrichten en dus arbeid verrichten in de huishouding van de werkgever of zijn gezin, voor zover de totale wekelijkse arbeidsduur niet meer dan acht uur bedraagt, en dit bij één of meer werkgevers;
- werknemers (dus ook studenten) die, onder bepaalde voorwaarden, tewerkgesteld zijn als animatoren van socio-culturele en sportieve activiteiten gedurende maximaal 25 dagen per jaar;
- werknemers (dus ook studenten) die tewerkgesteld zijn als occasionele handarbeiders in de sectoren van de landbouw en de tuinbouw (plukken van tabak en hop, kuisen en sorteren van teenwilgen) gedurende bepaalde periodes van het jaar;
- studenten die een stage doorlopen die voorzien is in hun studiepakket;
- studenten die maximaal 475 uren tijdens het jaar tewerkgesteld zijn.
Hoewel studenten die tijdens of buiten het school- of academiejaar werken, behalve de voorziene uitzonderingen, bij de RSZ aangegeven moeten worden, bestaat er specifiek voor deze werkende studenten geen statistische informatie. Wat de aangifte bij de RSZ betreft, worden deze ‘studenten-werknemers’ niet onderscheiden van de andere werknemers van de onderneming. Wanneer er bovendien geen onderwerping is, is er geen kwartaalaangifte bij de sociale zekerheid.
De huidige wettelijke bepalingen maken het wel mogelijk om specifieke statistieken te maken voor studenten die aan alle voorwaarden van een tewerkstelling met een schriftelijke overeenkomst voor studenten voldoen.
Tewerkstelling van studenten met een studentenovereenkomst
Vrijstelling van onderwerping aan de sociale zekerheid
Tot en met 2011 werd een kalenderjaar opgedeeld in twee periodes waarin telkens 23 kalenderdagen gewerkt mocht worden in het systeem: het derde kwartaal enerzijds en de andere kwartalen samen anderzijds.
Vanaf 2012 is dit vervangen door een systeem waarin studenten kunnen werken in het kader van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor studenten die buiten de toepassing van de sociale zekerheid valt. Ze werken gespreid over het kalenderjaar (het ‘contingent’ genoemd) tijdens periodes van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen. Periodes van verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen zijn die periodes waarbinnen een bepaalde student lessen of activiteiten moet volgen bij zijn of haar onderwijsinstelling. De student mag dus niet werken op momenten dat hij of zij cursussen of andere activiteiten moet volgen.
Wanneer een werkgever een studentenovereenkomst kan afsluiten met een student, dan moet hij dit ook doen. Het is dus geen vrije keuze, ook al kiezen student en werkgever ervoor om de tewerkstelling aan te geven en het systeem met de solidariteitsbijdragen voor studenten niet toe te passen.
De vrijstelling van onderwerping aan de sociale zekerheid gaat gepaard met de inning van een solidariteitsbijdrage van 8,13% (waarvan 5,42% ten laste van de werkgever en 2,71% ten laste van de student).
Overigens wordt aanvaard dat een student die in juni zijn studies beëindigt en zijn diploma behaalt, nog tot 30 september van dat jaar kan werken met toepassing van de solidariteitsbijdrage. Dit geldt wel alleen bij een tewerkstelling die sociaal gezien de kenmerken van studentenwerk heeft. Er wordt dus bijvoorbeeld niet aanvaard dat de solidariteitsbijdrage wordt toegepast wanneer het in feite gaat om een verdoken proefperiode van een gewone arbeidsovereenkomst.
Het contingent
Algemeen
Tot 2016 bestond het contingent uit 50 dagen gespreid over het kalenderjaar. In 2017 werd dit vervangen door maximaal 475 uren per jaar. Voor 2023 en 2024 werd dit uitgebreid tot 600 uren per jaar.
De telling van het contingent gebeurt per kalenderjaar, zelfs als het tewerkstellingscontract dit overstijgt. Dit houdt in dat de teller bij het begin van ieder kalenderjaar op 0 wordt gezet. Enkel de uren die effectief gepresteerd worden, moeten worden meegeteld. De uren die niet gepresteerd worden, maar wel worden betaald, moeten dus niet aangegeven worden. De Dimona-aangifte is de authentieke bron voor de controle hierop. De betrokken partijen kunnen dit opvolgen via de website student@work.
De solidariteitsbijdrage is enkel van toepassing op het contigent dat in Dimona wordt aangegeven. Als het contingent wordt overschreden, kan de solidariteitsbijdrage niet meer worden toegepast vanaf het eerst uur van overschrijding. Vanaf dan is de student onderworpen aan de normale socialezekerheidsbijdragen. Er wijzigt niets aan het contract, de student wordt verder tewerkgesteld met een studentenovereenkomst.
Om het mogelijk te maken jobstudenten in te zetten als bijkomende arbeidskrachten in het kader van relancemaatregelen om de economie te ondersteunen door het aanbieden van flexibiliteit en extra middelen, werd er vanaf het tweede kwartaal 2020 (COVID) geen rekening gehouden met dit jaarcontingent en werden alle gepresteerde uren, ook die boven het contingent enkel onderworpen aan de solidariteitsbijdrage. Vanaf hetvierde kwartaal 2021 gold dit enkel voor studentenarbeid in de zorg en het onderwijs, en vanaf 2023 werd dit nogmaals beperkt tot de zorgsector.
Combinatie met andere tewerkstellingen
Een student mag een tewerkstelling als student, zoals hier bedoeld, combineren met een tewerkstelling als gelegenheidswerknemer in de horeca: hij kan 475 uren werken met toepassing van de solidariteitsbijdrage voor studenten én 50 dagen als gelegenheidswerknemer horeca.
Een student kan bovenop zijn 475 uren studentenarbeid nog maximaal 65 dagen werken als gelegenheidsarbeider in de land- en tuinbouw en eventueel ook nog 35 dagen als gelegenheidsarbeider in de witloof- of champignonteelt. De uren onder solidariteitsbijdrage hebben geen invloed op het contingent gelegenheidsarbeid, maar de voordelen verbonden aan de twee statuten mogen niet gecombineerd worden.
In de socioculturele sector en bij sportmanifestaties mag het studentencontingent van 475 uren gecumuleerd worden met een tewerkstelling van 25 dagen die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid.
Bijzondere solidariteitsbijdrage
De solidariteitsbijdrage bedraagt een bepaald percentage van het loon en is gedeeltelijk ten laste van de werkgever en gedeeltelijk ten laste van de student.
Naast een solidariteitsbijdrage is er ook een bijdrage voor het Asbestfonds verschuldigd.
Raadpleeg de geldende percentages voor zowel de solidariteitsbijdrage als de bijdrage voor het Asbestfonds op de pagina Administratieve instructies - Bijzondere bijdrage van de website van de Sociale zekerheid.
Deze solidariteitsbijdrage geeft aan de student echter geen enkel recht inzake sociale zekerheid.
Deze solidariteitsbijdrage wordt op een specifieke manier aangegeven bij de RSZ. Hierdoor wordt het mogelijk om statistieken op te stellen voor deze groep van studenten.
De cijfers over tewerkstelling studenten betreffen dus enkel de studenten tewerkgesteld bij werkgevers die onder de RSZ ressorteren, en die enkel onderworpen zijn aan de solidariteitsbijdrage.
Statistiekeenheden specifiek voor de studentenarbeid
De arbeidsplaats
Het aantal arbeidsplaatsen wordt bepaald door het aantal tewerkgestelde studenten per werkgever gedurende een kwartaal. Dit wijkt af van de meeste andere statistieken met een klassieke telling op het einde van het kwartaal. Ook de statistieken over de flexijobs en de uitzendarbeid volgen deze afwijkende telmethode.
Studenten die gedurende het kwartaal bij meerdere werkgevers gewerkt hebben worden meerdere keren geteld. Het verschil tussen het aantal arbeidsplaatsen en het aantal tewerkgestelde studenten is hier volledig aan te wijten.
Studenten die bij eenzelfde werkgever zowel een contract als arbeider en als bediende hebben, worden als 1 arbeidsplaats geteld. De kenmerken van de belangrijkste prestatie worden weerhouden.
De student-werknemer
De telling van het aantal tewerkgestelde studenten gedurende het kwartaal berust op het elimineren van dubbeltellingen als gevolg van eventuele meerdere prestaties van eenzelfde persoon. Dit is mogelijk dankzij het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ-nummer). Meestal is dit het rijksregisternummer. Wanneer dit ontbreekt gebeurt de identificatie via hulpbestanden die beheerd worden door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
In tegenstelling tot de klassieke tewerkstellingsstatistieken, kan er in dit kader geen belangrijkste tewerkstelling bepaald worden en is er dus ook geen koppeling aan werkgeverskenmerken mogelijk.
De bezoldigingen
De lonen zijn deze die aan socialezekerheidsbijdragen onderhevig zouden geweest zijn indien de student niet zou voldoen aan de wettelijke en reglementaire voorwaarden voor de betrokken periode. Het zijn brutolonen, onverminderd voor eventuele fiscale lasten.
De bezoldigde uren
De notie bezoldigde uren bevat naast de effectief gepresteerde uren ook nog de volgende elementen:
- de niet gepresteerde uren waarvoor een verloning betaald is onderhevig aan de berekening van de bijdragen. Dit omvat onder meer uren die zouden gepresteerd worden op de wettelijke feestdagen en bijhorende compensatiedagen, kort verzuimdagen, wettelijke en bijkomende vakantiedagen voor bedienden;
- de uren die zouden gepresteerd worden op dagen van inhaalrust, anders dan de inhaalrust voor het bouwbedrijf.
Classificatiecriteria
Een student kan als arbeider of als bediende werken.
Het aantal werkgevers en arbeidsplaatsen, de lonen en het aantal bezoldigde uren worden onderverdeeld in privé-sector enerzijds en overheidssector anderzijds. De opsplitsing tussen privé- en overheidssector is soms zeer delicaat. Bovendien wordt een verhoging of een verlaging vastgesteld in één sector en is die niet noodzakelijk te wijten aan een vermindering of een vermeerdering van het personeel binnen de sector, maar kan zij ook het gevolg zijn van een overgang van de privé- naar de overheidssector en omgekeerd. Die opsplitsing bespreken is dan ook enkel terug te vinden in het bestand met de ruwe data dat u kan downloaden.
Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen werkgevers die uitsluitend studenten in dienst hebben en werkgevers die, naast studenten, ook andere werknemers tewerkstellen.
Voor het overige worden diverse classificatiecriteria gecombineerd zoals het geslacht en de hoedanigheid van de werknemer, de aard van de economische activiteit, de locatie, de dimensie van de werkgevers en het belang van studentenarbeid.
In verband met het belang van de studentenarbeid worden enerzijds de aantallen, de bezoldigde uren (en in de ruwe data ook de lonen) weergegeven in functie van het globale aantal studenten waarop de werkgever al dan niet tegelijkertijd een beroep doet tijdens het kwartaal. De hiervoor gebruikte dimensieklassen worden aangeduid door een letter (van A tot I).
Anderzijds worden het aantal arbeidsplaatsen, hun lonen en bezoldigde uren weergegeven in functie van het aantal aan de sociale zekerheid onderworpen werknemers die op het einde van het kwartaal tewerkgesteld waren. De hiervoor gebruikte dimensieklassen worden aangeduid door een cijfer (van 1 tot 9). We voegen er in onze studentenstatistieken nog een dimensieklasse aan toe voor werkgevers die niemand in dienst hebben volgens de klassieke tewerkstellingsnormen en verwijzen er in onze grafieken gemakkelijkheidshalve naar met het label 'enkel tewerkgestelde studenten'.
De dimensieklassen die gehanteerd worden van A tot I (van 1 tot 9) omvatten de werkgevers met respectievelijk minder dan 5 studenten (werknemers), 5 tot 9 studenten (werknemers), 10 tot 19 studenten (werknemers), 20 tot 49 studenten (werknemers), 50 tot 99 studenten (werknemers), 100 tot 199 studenten (werknemers), 200 tot 499 studenten (werknemers), 500 tot 999 studenten (werknemers) en 1.000 of meer studenten (werknemers) in dienst.
De indeling naar economische activiteitstak gebeurt volgens de algemene systematische bedrijfsindeling in de EU, de NACE-Bel. Iedere werkgever is ondergebracht in een bepaalde klasse volgens zijn belangrijkste economische activiteit. De indeling van de werknemers gebeurt volgens de classificering van zijn of haar werkgever. Het uitgeoefende beroep maakt geen deel uit van de statistieken. De tabellen tonen respectievelijk de aantallen, de lonen en de bezoldigde uren van de studenten in functie van deze economische activiteitstakken.
De geografische spreiding, waarbij het bestuurlijk arrondissement als criterium geldt, wordt ook weergegeven, maar dan wel volgens woonplaats van de student (telling van personen).
Archiefgegevens in verband met studentenstatistieken
Tot 2016 was het niet mogelijk om bepaalde dubbeltellingen door een gelijktijdige tewerkstelling bij zowel lokale besturen (die onder de bevoegdheid van DIBISS vielen) als andere werkgevers uit te sluiten. Sinds 2017 kan dit wel. Daarnaast kunnen studenten die bij eenzelfde werkgever een arbeiders- en een bediendecontract hebben, als 1 arbeidsplaats worden geteld. De kenmerken van de belangrijkste prestaties worden daarbij weerhouden. Deze verfijningen, die beter aansluiten bij de algemene methodologische principes van de andere RSZ-statistieken, zorgen dus vanaf 2017 voor een (kleine) daling in het aantal arbeidsplaatsen en in het aantal studenten-werknemers, en dus voor een kleine tijdsbreuk.