Tewerkstelling van studenten met een studentencontract

Derde kwartaal 2023

Periodiciteit: Kwartaal

Laatste updates: 04/03/2024

Wanneer jongeren tijdens hun studie werken, zijn diverse arbeidsverhoudingen met de werkgever mogelijk:

  • soms zijn hun arbeidsprestaties onderworpen aan het volledig stelsel van de sociale zekerheid,
  • in andere gevallen is er een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid,
  • voor bepaalde groepen is de onderwerping aan de sociale zekerheid dan weer niet vereist.

Studenten kunnen tijdens hun studie, los van stages en alternerend leren, ook een studentenjob tijdens en buiten de schoolvakanties uitoefenen. De statistieken hier beschreven gaan over deze groep.

Wanneer jongeren tijdens hun studie werken, zijn diverse arbeidsverhoudingen met de werkgever mogelijk:

  • soms zijn hun arbeidsprestaties onderworpen aan het volledig stelsel van de sociale zekerheid,
  • in andere gevallen is er een beperkte onderwerping aan de sociale zekerheid,
  • voor bepaalde groepen is de onderwerping aan de sociale zekerheid dan weer niet vereist.

Daarom is het moeilijk om alle vormen van jongerentewerkstelling in kaart te brengen. Hieronder vindt u een overzicht.

Gewone stages

Bepaalde studieprogramma's leggen studenten verplichte stages op. Daarnaast kiezen bepaalde studenten of afgestudeerden ervoor om vrijwillig een stage te doorlopen om praktijkervaring op te doen. Is de stage niet bezoldigd, dan is aangifte bij de RSZ niet vereist. Is de stage wel bezoldigd, of worden er wel vergoedingen toegekend, dan moet de aard van de werkrelatie worden nagegaan:

  • Beoogt de stageovereenkomst om praktijkervaring op te doen in het kader van een opleiding? Dan moet nagegaan worden of de stagiair beantwoordt aan het begrip 'leerling' in het kader van alternerend leren. Dit om uit te maken of er al dan niet onderwerping is aan het socialezekerheidsstelsel voor werknemers.
  • Beoogt de stage eerder het leveren van arbeidsprestaties? Dan zijn de activiteiten onderworpen aan de sociale zekerheid en dient de stagiair een arbeidsovereenkomst te hebben. In dat geval zijn enkel socialezekerheidsbijdragen verschuldigd op de bezoldigingen, vergoedingen en voordelen in natura die de werkgever zelf toekent. Als de stagiair vergoedingen ontvangt die niet ten laste van de werkgever vallen, komen die niet in aanmerking voor de berekening van socialezekerheidsbijdragen.

Stage die toegang verleent tot bepaalde vrije beroepen

Voor deze stages geldt geen verplichte aangifte bij de RSZ op basis van de gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst. Er is dus slechts aangifte voor een stage verricht in uitvoering van een arbeidsovereenkomst. Het gaat hier om stages volgens de reglementen die de toegang tot sommige vrije beroepen regelen (bv. advocaten, gerechtsdeurwaarders, architecten...). Gewoonlijk is hier geen arbeidsovereenkomst.

Beroepsinlevingsovereenkomst

Deze overeenkomst geldt voor personen die voor hun opleiding kennis en vaardigheden opdoen op de werkvloer. De klemtoon ligt op het verwerven van praktische vaardigheden op het terrein.

  • Voor stagiairs verbonden door een beroepsinlevingsovereenkomst zoals bedoeld in de programmawet van 2 augustus 2002, voorziet een koninklijk besluit verplicht een minimumvergoeding die gelijk aan die van een industriële leerling.
  • Voor stagiairs verbonden aan een beroepsinlevingsovereenkomst beginnende vanaf 1 juli 2015 moet nagegaan worden of zij beantwoorden aan de criteria van het begrip 'leerling' in het kader van het alternerend leren om uit te maken of ze onderworpen zijn of niet.

De leerling - alternerend leren

De socialezekerheidswetgeving stelt 'leerlingen' gelijk met gewone werknemers en beperkt hun onderwerping tot een aantal regelingen van de sociale zekerheid, en dit tot en met 31 december van het jaar dat ze 18 jaar worden. Een leerling is elke persoon die in het kader van een alternerende opleiding een overeenkomst heeft met een werkgever. Dit zijn opleidingen die aan volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:

  • De opleiding bestaat deels uit werken en deels uit leren. Deze twee onderdelen beogen de uitvoering van één opleidingsplan, zijn op elkaar afgestemd en wisselen elkaar geregeld af;
  • De opleiding leidt tot een beroepskwalificatie;
  • Het deel ‘werken’ omvat op jaarbasis gemiddeld minstens 20 uren per week, zonder rekening te houden met feest- en vakantiedagen;
  • Het deel ‘leren’ bedraagt minstens 240 lesuren voor deeltijds leerplichtigen en 150 lesuren voor jongeren die niet meer deeltijds leerplichtig zijn;
  • Beide delen (werken en leren) worden uitgevoerd in het kader van één enkele overeenkomst waarbij de werkgever en de leerling betrokken partij zijn;
  • De overeenkomst voorziet in een financiële bezoldiging ten laste van de werkgever, die moet worden beschouwd als loon.

Wie valt niet onder dit systeem?

  • Personen tewerkgesteld onder leer-, stage- of ervaringsovereenkomsten die niet beantwoorden aan deze voorwaarden, worden niet beschouwd als leerlingen voor de toepassing van het socialezekerheidsstelsel van de loontrekkenden.
  • Personen die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst en sommige mindervaliden met een speciale leerovereenkomst, vallen niet onder dit systeem van alternerende opleiding. Zij worden aangegeven als gewone werknemers.

Volgende personen die bepaalde opleidingsvormen volgen zijn in regel onderworpen aan de sociale zekerheid:

  • Erkende leerlingen met een leerovereenkomst, erkend overeenkomstig de reglementering betreffende de voortdurende vorming van de middenstand;
  • Industriële leerlingen met een leerovereenkomst die valt onder toepassing van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst;
  • Leerlingen met een inschakelingsovereenkomst: een overeenkomst voor socio-professionele inschakeling die erkend is door de gemeenschappen en gewesten in het kader van het secundair onderwijs met beperkt leerplan;
  • Stagiairs in opleiding tot ondernemingshoofd met een erkende stageovereenkomst in het kader van de vorming tot ondernemingshoofd.

Sinds de 6e Staatshervorming is het alternerend leren een gewestelijke bevoegdheid. Het al dan niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid voor loontrekkenden blijft echter een federale bevoegdheid. Eventuele nieuwe opleidingsvormen moeten dan ook steeds aan de 6 voorwaarden voor het alternerend leren afgetoetst worden.

De arbeidsovereenkomst voor studenten

Studenten kunnen gedurende hun studie een activiteit uitoefenen tijdens en buiten de schoolvakanties, afgezien van de hierboven besproken situaties. De arbeidsovereenkomst voor studenten is een verplicht sociaal document. De wet inzake arbeidsovereenkomsten bepaalt de aard van de arbeidsbetrekking met de werkgever en voorziet een aantal bijzondere bepalingen, onder meer voor nachtarbeid en verboden activiteiten. Arbeidsovereenkomsten kunnen gelden voor arbeiders, bedienden, dienstbodes of handelsvertegenwoordigers. Er bestaan ook arbeidsovereenkomsten voor studenten. Die bevatten naast de algemene regels die ook op gewone contracten van toepassing zijn specifieke regels voor dit soort contracten bevat.

Elke tewerkstelling van een student is in principe onderworpen aan de sociale zekerheid, waarbij zowel werkgever als werknemer bijdragen betalen. Er zijn wel enkele uitzonderingen. Sommige gelden voor alle werknemers en andere enkel voor studenten. Deze uitzonderingen slaan op:

  • werknemers (dus ook studenten) die occasionele arbeid verrichten en dus arbeid verrichten in de huishouding van de werkgever of zijn gezin, voor zover de totale wekelijkse arbeidsduur niet meer dan acht uur bedraagt, en dit bij één of meer werkgevers;
  • werknemers (dus ook studenten) die, onder bepaalde voorwaarden, tewerkgesteld zijn als animatoren van socio-culturele en sportieve activiteiten gedurende maximaal 25 dagen per jaar;
  • werknemers (dus ook studenten) die tewerkgesteld zijn als occasionele handarbeiders in de sectoren van de landbouw en de tuinbouw (plukken van tabak en hop, kuisen en sorteren van teenwilgen) gedurende bepaalde periodes van het jaar;
  • studenten die een stage doorlopen die voorzien is in hun studiepakket;
  • studenten die maximaal 475 uren tijdens het jaar tewerkgesteld zijn.

Hoewel studenten die tijdens of buiten het school- of academiejaar werken, behalve de voorziene uitzonderingen, bij de RSZ aangegeven moeten worden, bestaat er specifiek voor deze werkende studenten geen statistische informatie. Wat de aangifte bij de RSZ betreft, worden deze ‘studenten-werknemers’ niet onderscheiden van de andere werknemers van de onderneming. Wanneer er bovendien geen onderwerping is, is er geen kwartaalaangifte bij de sociale zekerheid.

De huidige wettelijke bepalingen maken het wel mogelijk om specifieke statistieken te maken voor studenten die aan alle voorwaarden van een tewerkstelling met een schriftelijke overeenkomst voor studenten voldoen

Tewerkstelling van studenten met een studentenovereenkomst

Vrijstelling van onderwerping aan de sociale zekerheid

Tot en met 2011 werd een kalenderjaar opgedeeld in twee periodes waarin telkens 23 kalenderdagen gewerkt mocht worden in het systeem: het derde kwartaal enerzijds en de andere kwartalen samen anderzijds.

Vanaf 2012 is dit vervangen door een systeem waarin studenten kunnen werken in het kader van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor studenten die buiten de toepassing van de sociale zekerheid valt. Ze werken gespreid over het kalenderjaar (het ‘contingent’ genoemd) tijdens periodes van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen. Periodes van verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen zijn die periodes waarbinnen een bepaalde student lessen of activiteiten moet volgen bij zijn of haar onderwijsinstelling. De student mag dus niet werken op momenten dat hij of zij cursussen of andere activiteiten moet volgen.

Wanneer een werkgever een studentenovereenkomst kan afsluiten met een student, dan moet hij dit ook doen. Het is dus geen vrije keuze, ook al kiezen student en werkgever ervoor om de tewerkstelling aan te geven en het systeem met de solidariteitsbijdragen voor studenten niet toe te passen.

De vrijstelling van onderwerping aan de sociale zekerheid gaat gepaard met de inning van een solidariteitsbijdrage.

Overigens wordt aanvaard dat een student die in juni zijn studies beëindigt en zijn diploma behaalt, nog tot 30 september van dat jaar kan werken met toepassing van de solidariteitsbijdrage. Dit geldt wel alleen bij een tewerkstelling die sociaal gezien de kenmerken van studentenwerk heeft. Er wordt dus bijvoorbeeld niet aanvaard dat de solidariteitsbijdrage wordt toegepast wanneer het in feite gaat om een verdoken proefperiode van een gewone arbeidsovereenkomst.

Het contingent

Algemeen

Tot 2016 bestond het contingent uit 50 dagen gespreid over het kalenderjaar. In 2017 werd dit vervangen door maximaal 475 uren per jaar. Vanaf 2023 werd dit uitgebreid tot 600 uren per jaar.

De telling van het contingent gebeurt per kalenderjaar, zelfs als het tewerkstellingscontract dit overstijgt. Dit houdt in dat de teller bij het begin van ieder kalenderjaar op 0 wordt gezet. Enkel de uren die effectief gepresteerd worden, moeten worden meegeteld. De uren die niet gepresteerd worden, maar wel worden betaald, moeten dus niet aangegeven worden. De Dimona-aangifte is de authentieke bron voor de controle hierop. De betrokken partijen kunnen dit opvolgen via de website student@work.

De solidariteitsbijdrage is enkel van toepassing op dit contigent dat in Dimona wordt aangegeven. Als het contingent wordt overschreden, kan de solidariteitsbijdrage niet meer worden toegepast vanaf het eerst uur van overschrijding. Vanaf dan is de student onderworpen aan de normale socialezekerheidsbijdragen. Er wijzigt niets aan het contract, de student wordt verder tewerkgesteld met een studentenovereenkomst.

Om het mogelijk te maken jobstudenten in te zetten als bijkomende arbeidskrachten in het kader van relancemaatregelen om de economie te ondersteunen door deze flexibiliteit en extra middelen aan te bieden, werd er vanaf het tweede kwartaal 2020 (COVID) geen rekening gehouden met dit jaarcontingent en werden alle gepresteerde uren, ook die boven het contingent enkel onderworpen aan de solidariteitsbijdrage. Vanaf hetvierde kwartaal 2021 gold dit enkel voor studentenarbeid in de zorg en het onderwijs, en vanaf 2023 werd dit nogmaals beperkt tot de zorgsector.

Combinatie met andere tewerkstellingen

Een student mag een tewerkstelling als student, zoals hier bedoeld, combineren met een tewerkstelling als gelegenheidswerknemer in de horeca: hij kan 475 uren werken met toepassing van de solidariteitsbijdrage voor studenten én 50 dagen als gelegenheidswerknemer horeca.

Een student kan bovenop zijn 475 uren studentenarbeid nog maximaal 65 dagen werken als gelegenheidsarbeider in de land- en tuinbouw en eventueel ook nog 35 dagen als gelegenheidsarbeider in de witloof- of champignonteelt. De uren onder solidariteitsbijdrage hebben geen invloed op het contingent gelegenheidsarbeid, maar de voordelen verbonden aan de twee statuten mogen niet gecombineerd worden.

In de socioculturele sector en bij sportmanifestaties mag het studentencontingent van 475 uren gecumuleerd worden met een tewerkstelling van 25 dagen niet onderworpen aan de sociale zekerheid.

Bijzondere solidariteitsbijdrage

De solidariteitsbijdrage bedraagt een bepaald percentage van het loon en is gedeeltelijk ten laste van de werkgever en gedeeltelijk ten laste van de student.

Naast een solidariteitsbijdrage is er ook een bijdrage voor het Asbestfonds verschuldigd.

Raadpleeg de geldende percentages voor zowel de solidariteitsbijdrage als de bijdrage voor het Asbestfonds op de pagina Administratieve instructies - Bijzondere bijdrage van de website van de Sociale zekerheid.

Deze solidariteitsbijdrage geeft aan de student echter geen enkel recht inzake sociale zekerheid.

Deze solidariteitsbijdrage wordt op een specifieke manier aangegeven bij de RSZ. Hierdoor wordt het mogelijk om statistieken op te stellen voor deze groep van studenten.

De cijfers over tewerkstelling studenten betreffen dus enkel de studenten tewerkgesteld bij werkgevers die onder de RSZ ressorteren, en die enkel onderworpen zijn aan de solidariteitsbijdrage.

Statistiekeenheden specifiek voor de studentenarbeid

De arbeidsplaats

Het aantal arbeidsplaatsen wordt bepaald door het aantal tewerkgestelde studenten per werkgever gedurende een kwartaal. Dit wijkt af van de andere statistieken, die een telling zijn op het einde van het kwartaal.

Studenten die gedurende het kwartaal bij meerdere werkgevers gewerkt hebben worden meerdere keren geteld. Het verschil tussen het aantal arbeidsplaatsen en het aantal tewerkgestelde studenten is hier volledig aan te wijten.

Studenten die bij eenzelfde werkgever zowel een contract als arbeider en als bediende hebben, worden als 1 arbeidsplaats geteld. De kenmerken van de belangrijkste prestatie worden weerhouden.

De student-werknemer

De telling van het aantal tewerkgestelde studenten gedurende het kwartaal berust op het elimineren van dubbeltellingen als gevolg van eventuele meerdere prestaties van eenzelfde persoon. Dit is mogelijk dankzij het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ-nummer). Meestal is dit het rijksregisternummer. Wanneer dit ontbreekt gebeurt de identificatie via hulpbestanden die beheerd worden door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

In tegenstelling tot de klassieke tewerkstellingsstatistieken, kan er in dit kader geen belangrijkste tewerkstelling bepaald worden en is er dus ook geen koppeling aan werkgeverskenmerken mogelijk.

De bezoldigingen

De lonen zijn deze die aan socialezekerheidsbijdragen onderhevig zouden geweest zijn indien de student niet zou voldoen aan de wettelijke en reglementaire voorwaarden voor de betrokken periode. Het zijn brutolonen, onverminderd voor eventuele fiscale lasten.

De bezoldigde uren

De notie bezoldigde uren bevat naast de effectief gepresteerde uren ook nog de volgende elementen:

  • de niet gepresteerde uren waarvoor een verloning betaald is onderhevig aan de berekening van de bijdragen. Dit omvat onder meer uren die zouden gepresteerd worden op de wettelijke feestdagen en bijhorende compensatiedagen, kort verzuimdagen, wettelijke en bijkomende vakantiedagen voor bedienden;
  • de uren die zouden gepresteerd worden op dagen van inhaalrust, anders dan de inhaalrust voor het bouwbedrijf.

Classificatiecriteria

Een student kan als arbeider of als bediende werken.

Het aantal werkgevers en arbeidsplaatsen, de lonen en het aantal bezoldigde uren worden onderverdeeld in privé-sector enerzijds en overheidssector anderzijds. De opsplitsing tussen privé- en overheidssector is soms zeer delicaat. Bovendien wordt een verhoging of een verlaging vastgesteld in één sector en is die niet noodzakelijk te wijten aan een vermindering of een vermeerdering van het personeel binnen de sector, maar kan zij ook het gevolg zijn van een overgang van de privé- naar de overheidssector en omgekeerd.

Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen werkgevers die uitsluitend studenten in dienst hebben en werkgevers die, naast studenten, ook andere werknemers tewerkstellen.

Voor het overige worden diverse classificatiecriteria gecombineerd zoals het geslacht en de hoedanigheid van de werknemer, de aard van de economische activiteit, de locatie, de dimensie van de werkgevers en het belang van studentenarbeid.

In verband met het belang van de studentenarbeid worden enerzijds de aantallen, lonen en de bezoldigde uren weergegeven in functie van het globale aantal studenten waarop de werkgever al dan niet tegelijkertijd een beroep doet tijdens het kwartaal. De hiervoor gebruikte dimensieklassen worden aangeduid door een letter (van A tot I).

Anderzijds worden het aantal arbeidsplaatsen, hun lonen en bezoldigde uren weergegeven in functie van het aantal aan de sociale zekerheid onderworpen werknemers die op het einde van het kwartaal tewerkgesteld waren. De hiervoor gebruikte dimensieklassen worden aangeduid door een cijfer (van 1 tot 9).

De dimensieklassen die gehanteerd worden van A tot I (van 1 tot 9) omvatten de werkgevers met respectievelijk minder dan 5 studenten (werknemers), 5 tot 9 studenten (werknemers), 10 tot 19 studenten (werknemers), 20 tot 49 studenten (werknemers), 50 tot 99 studenten (werknemers), 100 tot 199 studenten (werknemers), 200 tot 499 studenten (werknemers), 500 tot 999 studenten (werknemers) en 1.000 of meer studenten (werknemers) in dienst.

De indeling naar economische activiteitstak gebeurt volgens de algemene systematische bedrijfsindeling in de EU, de NACE-Bel. Iedere werkgever is ondergebracht in een bepaalde klasse volgens zijn belangrijkste economische activiteit. De indeling van de werknemers gebeurt volgens de classificering van zijn of haar werkgever. Het uitgeoefende beroep maakt geen deel uit van de statistieken. De tabellen tonen respectievelijk de aantallen, de lonen en de bezoldigde uren van de studenten in functie van deze economische activiteitstakken.

De geografische spreiding, waarbij het bestuurlijk arrondissement als criterium geldt, is de plaats van de hoofdzetel van de onderneming. Het is dus niet de effectieve plaats waar de arbeid gebeurt. De geografische spreiding wordt ook weergegeven, maar dan wel volgens woonplaats van de werknemer (telling van personen), gekruist met een indeling naar geslacht en leeftijdsklasse.

Archiefgegevens in verband met studentenstatistieken

Tot 2016 was het niet mogelijk om bepaalde dubbeltellingen door een gelijktijdige tewerkstelling bij zowel lokale besturen (die onder de bevoegdheid van DIBISS vielen) als andere werkgevers uit te sluiten. Sinds 2017 kan dit wel. Daarnaast kunnen studenten die bij eenzelfde werkgever een arbeiders- en een bediendecontract hebben, als 1 arbeidsplaats worden geteld. De kenmerken van de belangrijkste prestaties worden daarbij weerhouden. Deze verfijningen, die beter aansluiten bij de algemene methodologische principes van de andere RSZ-statistieken, zorgen dus vanaf 2017 voor een (kleine) daling in het aantal arbeidsplaatsen en in het aantal studenten-werknemers, en dus voor een kleine tijdsbreuk.


Kies een formaat